Ostrogoto [nl]

De bandiet en de geograaf

 

We waren langs de kanalen van het Venetië van Noord-Europa aan het kuieren en over vanalles en nog wat aan het praten toen ik me plots afvroeg: “Maar waarom hebben de anarchisten altijd zoveel boeken gemaakt? In het Instituut kennen ze hun gelijke niet. Los van de kwaliteit, want daarover heeft iedereen zijn eigen idee, maar gewoon al de kwantiteit! Ook als je alle uitgaves van links op één hoop gooit  zouden die niet kunnen tippen aan de anarchistische uitgaves!”.
Het Instituut in kwestie is dat van de Sociale Geschiedenis in Amsterdam en degene die zich de vraag stelde was één van de bibliothecarissen toen verantwoordelijk was voor de Italiaanse afdeling. Decennialang had die man anarchistische boeken gerangschikt, had hij gesproken met vele kameraden die uit alle uithoeken van de wereld kwamen en uiteraard had dat zijn bevraging er niet minder op gemaakt.
Hoewel ik niet echt aangetrokken wordt tot dergelijke statistieken, verwonder ik me er eigenlijk niet zo meer over. Ik zei hem dat de discrepantie die hij had vastgesteld in feite niet toevallig noch vreemd was omdat het de essentie zelf van het anarchisme weerspiegelt. De “anderen”, de militanten van de verschillende autoritaire revolutionaire stromingen, hebben allemaal één of andere heilige tekst die ze aanbidden. Het is geen toeval dat hun theorieën zich historisch gezien voor het merendeel onderverdeeld hebben in een gepersonifiëerd gedachtegoed (marx-isme, lenin-isme, trotski-sme, stalin-isme, mao-isme, bordigh-isme...). Zoals ze dat zelf zo graag zeiden, “met de leermeesters zullen we overwinnen...”. Aan de massa’s delen ze alleen maar lessen en orders uit vermits ze van de massa’s slechts aandacht en gehoorzaamheid verwachten. Volgens hen worden de “theorie” en het “klassenbewustzijn” van boven en van buitenaf, uitgebeend en hapklaar naar de uitgebuiten geworpen, de welgekende “verbreding”. De uitgebuiten moeten die dan slikken en meteen en zonder al te veel discussie toepassen. 
Maar voor de anarchisten gaat het niet zo, neen. Voor de anarchisten is het altijd een heel ander verhaal geweest. Het gedachtegoed en het bewustzijn moeten in elk individu zelf ontspruiten en daarom zijn er geen lessen of orders waar je je aan moet houden. Vanaf het ogenblik dat elk aspect van het menselijke bestaan ter discussie komt te staan, uitgediept en doorwoeld moet worden, volstaan de partijbulletins – die waar vier slogans kruiseling bijeengesmeten worden – niet. Daarvoor zijn kranten nodig, tijdschriften, boeken, er werden zelf encyclopedieën gedrukt; meer, alsmaar meer. En opdat de idee begrepen zou worden, hetzij om het je eigen te maken hetzij om het te bekritiseren, moet het op eenvoudige wijze uitgedrukt worden, op een manier die binnen het bereik van allen ligt. Onbegrijpelijke grote woorden gaan priesters en leiders goed af, degenen die denken met de wierook en mirre van een op te leggen ideologie indruk te kunnen maken op de “eenvoudigen van geest”. Dat is kort gezegd de reden waarom de anarchisten altijd veel belang gehecht hebben aan het geschreven woord, meer dan de “anderen”, en dat ze daarbij nutteloze intellectualismen zoveel mogelijk probeerden te vermijden. 
Ik weet niet of deze redenering de Nederlandse bibliothecaris overtuigd heeft. Uiteindelijk moet je vandaag gewoon maar rond je kijken om vast te stellen dat vandaag ook de anarchisten er niet veel betekenis meer aan lijken te geven. Het heilige vuur van de idee (Idee, met hoofdletter, zoals ooit gezegd werd) is uitgedoofd, verstikt door de triomf van de technologische maatschappij.  In Rusland waren er in de eerste jaren van de vorige eeuw revolutionairen die zichzelf levend lieten inmuren in een drukkerij om elke dag ongestoord te kunnen drukken en zich beter te kunnen verdedigen in het geval dat de politie zou aanvallen. Van die drukpersen rolde niet gewoon cellulose bedekt met inkt. In hun ogen kwam er waarachtige dynamiet uit. De dynamiet van het gedachtegoed in staat om vooroordelen en gemeenplaatsen in de lucht te blazen die noodzakelijkerwijze de dynamiet van de actie in staat om rechtbanken en kazernes op te blazen moest vergezellen.
Een veelzeggend voorbeeld in dat opzicht wordt gegeven door Severino Di Giovanni. Zijn lievelingsauteur was Elisée Reclus van wiens werken hij twee volumes uitbracht. Het is bijna ontroerend om de band te zien die de bandiet die als gewelddadig beschouwd werd samenbrengt met de geograaf die geroemd werd voor zijn wijsheid. Dat was geen contradictie, dat was alchemie. Het was de actie die evenveel hield van het gedachtegheod als het gedachtegoed hield van de actie, want beide plaatsten zichzelf in hetzelfde perspectief (Reclus was één van de weinigen die de verdediging opnam van Ravachol). En wie vandaag een blik zou werpen op de kranten van Di Giovanni zou wel eens erg verwonderd kunnen zijn over zijn spitsen (“Culmine” in het Italiaans, zoals zijn krant noemde). Oproepen tot revolte en aansporingen tot directe actie “oog in oog met de vijand”? Zeker! Maar ook historische studies, filosofische bedenkingen, artistieke nota’s, intieme gedachten, boekbesprekingen... Di Giovanni was in staat om woedend de polemiek aan te gaan met degenen die afstand namen van de individuele daden van revolte, net zoals hij ironisch tekeer kon gaan tegen de consumentencoöperatieven. Hij stond klaar om teksten tegen de monarchie uit te brengen tezamen met teksten over de vrije liefde. Want zoals de communarde Louise Michel goed begrepen had: wanneer het leven brandt en je haast hebt om te ontsnappen aan de afgeleefde oude wereld, wil je in één adem ook kunsten, wetenschap, litteratuur, ontdekkingen. Wanneer je niets wil van deze wereld omdat elk ding het onuitwisbare merkteken van de macht draagt, moet alles vernietigd worden, maar dan wel om alles opnieuw te scheppen.
Naar het scheppende niets gaan kan niet herleid worden tot de daad van negatie, het is een zonsondergang die aan de dageraad voorafgaat. In zekere zin gaat het over hetzelde verschil dat Nietzsche maakte tussen het passieve en het actieve nihilisme. Wanneer de verwerping van de wereld die je omringt zich beperkt tot het benadrukken van de evidentie van de leegte, verzandt je in een passief nihilisme. Om het actief te maken moet het individu opstaan uit het moeras van de dagelijkse banaliteit en zich tegenover deze verrotte wereld plaatsen om zijn eigen wil, zijn eigen betekenissen, zijn eigen levensopvatting te bevestigen. Deze éénrichtingswereld vernietigen om de geboorte van een oneindigheid aan werelden toe te laten. 
Maar wat is vandaag de andere wereld die we in ons hart en verstand dragen? De wereld die uitgedrukt wordt door een populistische tactische slogan of die met een solipsistische identitaire slogan samengevat wordt? 
We zullen nooit uit dat droevige alternatief geraken zolang we de draad die gedachte en daad verenigt niet opnieuw spinnen. Niet de gedachte gesteld tegenover de actie, niet de actie gesteld tegenover de gedachte (in naam van een veronderstelde superioriteit van de theorie op de praktijk of van de praktijk op de theorie). Maar beide aspecten complementair in éénzelfde dimensie. Omdat de gedachte ook actie, en de actie ook gedachte is. De autoriteit baseert zich op mentale en materiële structuren. De gevangenis is opgebouwd uit gewapend beton en ook uit de idee van Gerechtigheid en Straf. Een verwoeste gevangenis zal snel weer opgebouwd worden als dat idee overleeft. Een gevangenis die radicaal bekritiseert wordt zal blijven functioneren als de muren nog overeind staan. Het is daar dat het verlangen geboren wordt om te komen tot de “verrukkelijke verheffing van de arm en de geest”. Het is geen klasseprivilege, het is een individuele verovering die ontrukt moet worden aan eender welk sociaal determinisme. Het gedachtegoed is niet het voorrecht van de bourgeoisklasse, of van haar deserteurs zoals Cafiero of Covelli of Ciancabilla. Albert Libertad groeide op in een weeshuis, Renzo Novatore kwam van een boerenachtergrond, Bartolomeo Vanzetti was een visboer... dat verhinderde geen van hen om een culturele ontwikkeling te hebben die degenen die hen hebben leren kennen verbaasde. Op dezelfde manier is de actie niet het onderscheidende kenmerk van de ruwe lompenproletariërs, zelfs niet de meer individuele actie. Paolo Schicchi werd geboren in een bemiddeld gezin, maar zat tien jaar in de gevangenis voor een dynamietaanslag. Daarna trok hij heel Italië door om soms ook voor duizenden mensen conferenties te houden. Vermits zijn conferenties af en toe eindigden met rellen kan je zeggen dat hij van zijn eigen eruditie een wapen maakte. 
Maar deze Ridders van de Idee behoren nu tot het verleden. Je kan ze bewonderen, maar alleen als stoffige relikwieën achter een glasraam. Vandaag stelt de overgrote meerderheid van de anarchisten zich tevreden met handleidingen en treinuren. Technische instructies die makkelijk van buiten geleerd kunnen worden. Objectieve gegeven die makkelijk gedeeld kunnen worden. Niets dat te ingewikkeld is. Niets om te interpreteren en om over na te denken. En het probleem wordt niet opgelost door een onderscheid te maken tussen een commerciëel circuit (dat het moeilijk heeft) en een alternatief circuit (dat zowat verdwenen is). Noch tussen het geschreven woord en het digitale woord. Liggen de distrotafels bij de verschillende initiatieven vol met boeken of met T-shirts en CD’s? En worden de weinige boeken die meegenomen worden gelezen en bediscussiëerd of worden ze onaangeroerd opgeborgen in de stofbibliotheken? 
Nu, deze schrielheid van het gedachtegoed kan de aspirant-herderds van een (rode, zwarte of roodzwarte wat dan ook) kudde eigenlijk goed afgaan. Zulke mensen hebben er alle belang bij om de affectiviteit van gevoelens te verkiezen boven de affiniteit van ideeën. Net zoals het ook de arme sukkels die zich verkleden als vijanden van het academische intellectualisme goed zou kunnen uitkomen. Maar wat blijft er nog over voor degene die niet van plan is om zich te laten reduceren tot het liften tussen de ideologieën van anderen noch om een apologie van de onwetenheid af te steken? De verleiding van een soevereine stilte die sommigen in het verleden al zagen doet zich vandaag des te krachtiger voelen. Wanneer de reclame de poëzie parasiteert en de revolutionaire politiek de bloedpacten van criminelen parasiteert, wanneer het begrijpelijke “autisme van de opstandelingen” – oftwel de onversaagde verdediging van de eigen innerlijke wereld die niet ten geschenke wordt gegeven aan het mediatieke uitschot – alsmaar meer de kenmerken aanneemt van het ijzingwekkende analfabetisme van de opstandelingen – oftwel de afwezigheid van elke innerlijke wereld –... wat kan er dan nog gezegd worden? Maar stom blijven tegenover het kabaal van de betekenisloosheid is een beetje zoals je verlamd neervleien ten midden van de alomtegenwoordigheid van de controle. Het kan een moment van nadenken zijn, maar zeker niet het definitieve antwoord. Niet voor degene die niet alleen een bestaande te vernietigen, maar ook een universum te scheppen heeft.