Ostrogoto [nl]

Wat is terrorisme ?

 

Maré Almani
 
In mei 1898 droeg koning Umberto I, bezorgd door de berichten die hem bereikten vanuit Milaan waar een algemene staking was uitgebroken, aan generaal Bava Beccaris op om de revolte te onderdrukken. Er wordt bevel gegeven aan de soldaten om te schieten bij zicht en Bava Beccaris laat de stad bombarderen met kanonnen. Er vallen 80 doden en 450 gewonden. Trots op zijn vervulde plicht stuurt de generaal een telegram naar de koning dat Milaan ‘gepacificeerd’ is. Het regeringshoofd, de markies Di Rudini, laat meer dan honderd oppositionele kranten, de Arbeidsbeurzen, de socialistische kringen en de mutualistische stichtingen, maar ook niet minder dan 70 bisschoppelijke en 2500 parochiale comités verbieden. Daarenboven worden de Universiteiten van Rome, Napels, Padova en Bologna gesloten. Duizenden mensen worden gearresteerd. Umberto I stuurt onmiddellijk een telegram terug om Bava Beccaris te feliciteren en kent hem het kruis van de Militaire Orde van Savoia toe “omwille van de waardevolle diensten bewezen aan de instellingen en de beschaving”. Twee jaar later, op 29 juli 1900, ontslaat de anarchist Gaetano Bresci koning Umberto I van het gewicht van zijn verantwoordelijkheden door hem in Monza te doden. De Koning en de anarchist. Twee moordenaars met bebloede handen, dat is onbetwistbaar. Maar toch, kan je hen op hetzelfde niveau plaatsen? Ik denk van niet, evenmin zoals je de motivaties en de gevolgen van hun daden op dezelfde manier kunt beschouwen.
En dus, aangezien ze niet kunnen verenigd worden in een gemeenschappelijke afkeer, wie van de twee heeft er een daad van terrorisme verwezenlijkt? De koning die de massa heeft laten massacreren of de anarchist die de koning heeft afgemaakt?
Je afvragen wat terrorisme is, is één van die vragen die schijnbaar nutteloos zijn omdat ze ertoe bestemd is een éénduidig antwoord te krijgen. In werkelijkheid – wanneer ze op een rigoureuze manier gesteld wordt – laat ze niet na verbazingwekkende reacties op te wekken. De antwoorden zijn eigenlijk altijd verschillend en tegenstrijdig. “Terrorisme, dat is het geweld van diegenen die tegen de Staat vechten,” zullen sommigen zeggen; “terrorisme, dat is het geweld van de Staat” zullen anderen antwoorden; “maar nee, terrorisme is elke daad van politiek geweld, uit welke hoek ze ook komt” zullen de laatsten verduidelijken. Laten we het maar niet hebben over de debatten die losbarsten over de onderscheiden die daarna gemaakt kunnen worden: zoals bijvoorbeeeld, is terrorisme enkel het geweld tegen personen, of ook tegen dingen? Moet het noodzakelijkerwijs een motivatie van politieke orde hebben, of wordt het alleen gekenmerkt door de paniek die het zaait?
Het veelvoud aan betekenissen die aan deze term toegekend wordt, is verdacht. Je krijgt hier niet het gevoel te maken te hebben met de gewoonlijke misverstanden die gepaard gaan met het onvermogen van woorden om een realiteit uit te drukken waarvan de complexiteit de symbolen die haar zouden willen vertegenwoordigen te boven gaat. Integendeel, je krijgt de indruk dat je te maken hebt met een bewuste verwarring, met een artificiële relativering van de interpretaties met de bedoeling om de ideeën hun betekenis te ontnemen, om de praktische kracht te neutraliseren, om de hele kwestie te banaliseren door elke beschouwing die erover kan gemaakt worden te herleiden tot gekwetter.
Nochtans moet dit tienletterwoord wel degelijk een oorsprong, een geschiedenis hebben waarmee het mogelijk zou kunnen zijn om een betekenis af te leiden die in staat is om op z’n minst deels de ambiguïteiten die het gebruik ervan vandaag opwekt uit de weg te ruimen. En dat is inderdaad het geval.
De eerste definitie die aan deze term gegeven wordt door het overgrote deel van de woordenboeken heeft een historisch karakter: “de regering van de Terreur in Frankrijk”. We kennen dus met precisie de oorsprong van het woord. Het terrorisme komt overeen met de periode van de Franse Revolutie die gaat van april 1793 tot juli 1794, toen het Comité van Openbaar Welzijn [Le Comité de Salut Public] dat geleid werd door Robespierre en Saint-Just een groot aantal executies bevolen heeft. De Terreur werd dus voorgesteld door de guillotine waarvan het mes de hoofden van duizenden mensen afgehakt heeft die, zo veronderstelde men, een bedreiging vormden voor de veiligheid van de nieuwe Staat in opbouw. Vanop deze basis voegen dezelfde woordenboeken een meer algemene definitie van het terrorisme toe: “elke vorm van regering gebaseerd op terreur”.
Deze eerste interpretatie van het concept terrorisme is uiterst duidelijk. In de eerste plaats benadrukt ze de nauwe band tussen terrorisme en Staat. Het terrorisme is geboren met de Staat, wordt uitgeoefend door de Staat, is inderdaad een “regeringsvorm” die de Staat gebruikt tegen haar vijanden om haar eigen voortbestaan te vrijwaren. “De guillotine,” zei Victor Hugo, “is de concretisering van de wet.” Enkel de Staat kan wetten uitvaardigen. En de wet, verre van zijnde de uitdrukking van het sociale contract dat borg staat voor het harmonieuze samenleven van mensen, is de prikkeldraad waarmee de macht haar privileges beschermt. Eender wie haar durft de overtreden, zal onder handen genomen worden door de beul. Voor april 1793 waren er inderdaad al criminelen van gemeen recht en enkele opstandelingen op het schavot terechtgesteld.
Wat men er ook van denkt, de guillotine is eigenlijk geen uitvinding van meneer Guillotin. In Frankrijk had dit executie-instrument reeds een geschiedenis, maar niemand sprak al over Terreur. Pas wanneer de autoriteit van de Staat, toen in handen van de jacobijnen, bedreigd werd door een revolutionaire golf; pas wanneer ze niet alleen meer te maken heeft met eenvoudige wettelozen of geïsoleerde opstandelingen maar met een enorme sociale beweging die in staat is haar omver te werpen; pas dan noemt het repressieve geweld zich Terreur.
Maar een ander kenmerk, bovenop haar institutionele karakter, onderscheidt het terrorisme: dat eender wie er slachtoffer van kan zijn. Tijdens de periode van de Terreur waren er alleen al in Parijs niet minder dan 4000 executies. Louis Blanc zou de identiteit van 2750 mensen die terechtgesteld werden met de guillotine teruggevonden hebben en daaruit zou blijken dat slechts 650 van hen tot de gegoede klassen behoorden. Dit betekent dat de Staatsmachine van de guillotine niet zoveel onderscheid maakte. Ze onthoofde eenieder die als ongepast of verdacht beschouwd werd. Het waren niet alleen maar adel, militairen en priesters die hun hoofd kwijtraakten tijdens deze dagen – zoals de meest conservatieve en traditionele propaganda beweert – maar vooral eenvoudige ambachtslui, boeren en armen. Terrorisme is terrorisme omdat het blind toeslaat; vandaar het gevoel van collectieve paniek waartoe het aanleiding geeft. Het ongediscrimineerde gebruik van de guillotine, gesystematiseerd dankzij de vereenvoudiging van de juridische procedures door de wet Prairal, creëert het onvermijdelijke effect van een kettingreactie die alle individuele verschillen tussen de onthoofden wegvaagt. Deze praktijk van amalgaam heeft een precieze politieke betekenis: door tijdens éénzelfde sessie personen die verdacht worden van ‘misdaden’ van volledig verschillend karakter samen te brengen, wil de Terreur de individuele verschillen uitroeien om een populaire consensus te scheppen en de “afwijking van het persoonlijke ik” (Robbespierre) te vernietigen. Want er mag maar één entiteit bestaan waarop de individuen zich baseren: de Staat. Het terrorisme is dus geboren als een institutioneel en ongediscrimineerd instrument. Deze twee aspecten komen ook terug in courante uitdrukkingen zoals bijvoorbeeld “terroriserende bombardementen”. Een bombardement vindt niet alleen plaats tijdens een oorlog tussen Staten, maar zaait dood en wanhoop bij de hele bevolking. Je kan eenzelfde discours opbouwen over het psychologische terrorisme, beschouwd als een “vorm van intimidatie of chantage om de publieke opinie te manipuleren, uitgeoefend vooral via de communicatiekanalen, door de gevaren van bepaalde situaties te overdrijven of uit te vinden, om de massa’s te brengen tot bepaalde gedragingen op politiek, sociaal en economisch vlak.” Je ziet goed hoe alleen diegene die de macht bezit in staat is om de grote communicatiekanalen en zo “de massa’s” te manipuleren om haar doel te bereiken.
Het terrorisme is dus het blinde geweld van de Staat zoals de oorsprong van de term zonder enige ambiguïteit aantoont. Maar taal is nooit een neutrale uitdrukking. Verre van louter beschrijvend te zijn, is taal eerst en vooral een code. De betekenis van woorden wijst altijd naar de kant waarnaar de weegschaal van de overheersing helt. Diegene die de macht heeft, bezit eveneens de betekenis van de woorden. Dat verklaart waarom met de tijd het concept terrorisme een nieuwe betekenis gekregen heeft die volledig in tegenspraak is met haar historische afkomst maar wel beantwoordt aan de noden van de overheersing. Vandaag wordt dit concept omschreven als “een politieke strijdmethode die gebaseerd is op intimiderend geweld (moorden, sabotages, bomaanslagen, enz.) die in het algemeen gebruikt worden door revolutionnaire of subversieve groepen (van links en van rechts).” Je ziet dat deze interpretatie, die zich is beginnen verspreiden aan het einde van de 19de eeuw, volledig in tegenspraak is met wat tot nu toe gezegd is. In de eerste betekenis van de term is het de Staat die haar toevlucht zoekt in terrorisme tegen haar vijanden; in de tweede, zijn het de vijanden die terrorisme gebruiken tegen de Staat. De omkering van de betekenis kon niet explicieter zijn. Het nut van een dergelijke operatie voor de Rede van de Staat is al te evident. Maar hoe werd deze mystificatie geboren? De Terreur in Frankrijk was het œuvre van een Staat die ontstond tijdens een Revolutie. Om de huidige betekenis van het concept terrorisme te verantwoorden, moest de heersende ideologie de subjecten omkeren en aan de Revolutie de verantwoordelijkheid toeschrijven van wat in werkelijkheid toebehoorde aan de Staat. Vandaag leert men ons dat de Terreur het œuvre is van de Revolutie die, in die verre historische context, belichaamd werd door de Staat. De Terreur zou dus een synoniem zijn voor revolutionair geweld. Een acrobatische sprong van de logica die de schouwburgen van toeschouwers over de hele wereld blijft betoveren. Ze lijken dit meer dan evidente bedrog absoluut niet door te hebben.
In werkelijkheid kan je de Terreur niet toeschrijven aan de Revolutie, aan het opstandige volk, want het is pas wanneer de Revolutie Staat geworden is dat de Terreur is verschenen. Het is een enorme ideologische leugen en een brutale historische vervalsing om van de Terreur de eigenlijke uitdrukking van het “massacrerende” revolutionaire geweld te maken, van het geweld van de straten, van de dagen op de barricades, van de populaire wraak. Voor 17 april 1793 (de dag van de oprichting van het revolutionair tribunaal), werd het geweld tegen de macht, zelfs in haar bijzonder wrede vormen, nooit terrorisme genoemd. Noch de bloederige boerenopstanden van de 15de eeuw, noch de uitspattingen tijdens de Grote Revolutie (zoals bijvoorbeeld de betoging van vrouwen uit Marseille die de darmen van majoor De Beausset aan een speer hadden geregen en ze ronddroegen terwijl ze riepen “wie wil er darmen?”) werden beschouwd als daden van terrorisme. Deze term wees alleen op het repressieve geweld van het staatsapparaat op het moment dat het zich moest verdedigen – voor de eerste keer in de geschiedenis – tegen een revolutionaire aanval. Samengevat: het historische aspect van de term toont aan dat het terrorisme het geweld van de macht is die zich verdedigt tegen de Revolutie en niet de Revolutie die de macht aanvalt.
Het moet gezegd worden dat de hardnekkigheid van deze ambiguïteit lange tijd aangemoedigd werd door de revolutionairen zelf, die vrijwillig deze kwalificatie aanvaard hebben zonder te beseffen dat ze zo de propaganda van de Staat hielpen die ze wilden raken. En als het concept terrorisme legitiem haar plaats kan vinden in de autoritaire visie op de revolutie (zoals Lenin en Stalin hebben aangetoond in Rusland), dan is het absoluut zinloos, om niet te zeggen abberant, in een perspectief van anti-autoritaire bevrijding. Het is geen toeval als het juist de anarchisten zijn die, misschien gedreven door de gebeurtenissen, als eersten het ongeijkte gebruik van deze term herzien hebben. In 1921 vindt de tragische aanslag plaats tegen het cinematheater Diana in Milaan, waarbij vele toeschouwers het leven lieten of gewond raakten hoewel het doelwit de commissaris van de stad was, verantwoordelijk voor de opsluiting van enkele bekende anarchisten. Ondanks de bedoelingen van de auteurs was het een daad van terrorisme. Zoals je je wel kan inbeelden, heeft deze daad grote discussies veroorzaakt binnen de anarchistische beweging. Tegenover de veroordeling van de daad door vele anarchisten, bleef het tijdschrift Anarchismo van Pisa, zonder enige twijfel de meest verspreide publicatie van het autonome anarchisme in Italië, “deze fundamentele anarchistische waarheid verdedigen, namelijk de onmogelijkheid om het terrorisme te scheiden van het insurrectionalisme,” terwijl het tijdschrift langs de andere kant begon met de eerste kritische bedenkingen over het concept terrorisme uit te werken: “waarom de daad van individuele revolte beladen met de term ‘catastrofale terreur’ – die net eigen is aan de Staat? De Staat is de terrorist, de revolutionair die in opstand komt, nooit!” Een halve eeuw later, in een context van zware sociale spanningen, zal deze kritiek hernomen en uitgewerkt worden door diegenen die niet van zinnens waren om de beschuldiging van terrorisme te aanvaarden die de Staat lanceerde tegen haar vijanden.
Woorden zijn altijd onderworpen geweest aan een evolutie van hun betekenis. Het is niet verrassend dat ook de term terrorisme veranderd is. Toch is het onaanvaardbaar dat die elk van haar originele kenmerken tegenspreekt: het institutionele en het ongediscrimineerde aspect van het geweld. Dit geweld kan uitgeoefend worden tegen personen of tegen dingen, kan fysiek zijn of psychologisch, maar om te kunnen spreken over terrorisme, moet er op z’n minst één van deze twee kenmerken aanwezig zijn. Het is bijvoorbeeld terecht om te spreken van terrorisme als het gaat over de acties van de doodseskaders van de Spaanse Staat tegen de militanten van de ETA. Deze acties waren dan wel gericht tegen een precies doelwit, maar het ging in elk geval over een vorm van institutioneel geweld tegen een bedreiging die beschouwd werd als revolutionair. Langs de andere kant kan het terrorisme niet altijd uitgevoerd worden door de instellingen. Maar opdat je het als terrorisme kan beschouwen, moeten haar uitingen op een ongediscrimineerde manier toeslaan. Een bom in een station of in een supermarkt die open is, of op een overbevolkt strand kan terecht gedefiniëerd worden als terrorisme. Zelfs wanneer het de vrucht is van de waanzin van een gek of wanneer het opgeëist wordt door een revolutionaire organisatie, is het resultaat van zo’n actie paniek zaaien bij de bevolking.
Wanneer het geweld daarentegen noch institutioneel noch ongediscrimineerd is, is het fout om te spreken over terrorisme. Een individu dat ten prooi valt aan een crisis van waanzin en die zijn familie uitroeit is geen terrorist. En evenmin een revolutionair of een subversieve organisatie die met zorg de doelwitten van haar acties uitkiest. Zeer zeker is het geweld, revolutionair geweld, maar geen terrorisme. Het geweld wil noch de Staat verdedigen noch terreur zaaien bij de bevolking. Wanneer na zo’n aanvallen de media praten over ‘collectieve psychose’ of ‘hele naties die beven’, dan is dat alleen maar een referentie naar de oude leugen die het hele land wil identificeren met haar vertegenwoordigers om beter het navolgen van de privé-belangen van enkelen ten nadele van de sociale belangen van alle anderen te legitimeren. Als iemand zou beginnen met politici, industriëlen en magistraten af te maken, dan zou dat alleen maar terreur zaaien bij de politici, de industriëlen en de magistraten. Niemand anders zou materieel geraakt worden. Maar als iemand een bom plaatst op een trein, dan kan eender wie slachtoffer zijn, zonder exclusieven: de politicus evengoed als de vijand van de politiek, de industriëel evengoed als de arbeider, de magistraat evengoed als de minachter van het gerecht. In het eerste geval hebben we te maken met een voorbeeld van revolutionair geweld, in het tweede geval gaat het daarentegen over terrorisme. En ondanks alle bezwaren, kritieken en verbazing die de eerste vorm van geweld kan opwerpen, kunnen we haar zeker niet vergelijken met de tweede vorm.
Dit gezegd zijnde, laten we dan terugkomen op het initiële probleem. Tussen de koning die de massa laat massacreren en de anarchist die op de koning heeft geschoten: wie is de terrorist?
 
 
[Vertaald uit Diavolo in corpo n. 3, 11/2000]